Toen ik in het vijfde leerjaar zat, kreeg ik les van een meester die dacht dat hij een klas tienjarige meisjes alleen maar zou kunnen temmen door extreem hard te brullen, extreem streng te straffen, extreem kwaad te reageren en onredelijk hard zijn gezag te laten gelden. (Hij moet echt ook extreem onzeker geweest zijn en hij had vast een extreem kleine piemel realiseer ik me nu, maar dat waren geen dingen waar ik aan dacht toen ik tien was.) Elke dinsdag kregen wij van hem een bladzijde zinnen met werkwoorden om te vervoegen. Het waren er elke keer 25, ofwel in tegenwoordige tijd, verleden tijd of voltooid deelwoord. Om ons nog eens extra te kullen , verwachtte hij dat we de zinnen waarin die werkwoorden stonden nog eens overschreven. Zonder fouten, zonder geschrap en helemaal zeker zonder tipp-ex. (Ik was er pertinent zeker van dat hij dat deed om nog extra punten te kunnen aftrekken, zo'n onmens was hij. Hij verzon de moeilijkste bijzinnen om ons erin te luizen en hij sc