Het is een goeie zaak dat mijn ouders vier kinderen kregen. In plaats van drie, bedoel ik, voor de rest doet het aantal er niet echt toe. 't Is niet dat wij met ons drieën niet telden, dat niet. Zet mij bij mijn oudste broers en je krijgt een ... eh... geanimeerd gesprek. (Als je lief bent, tenminste. Grootgrondbezitters, kapitalisten en schooljuffrouws, gelieve zich te onthouden. 't Is voor elk van ons beter dat we elkaar niet treffen. En zeker voor uw zelfvertrouwen.) Maar die derde broer, lees: het vierde kind , die past geweldig goed in de rij. Meer zelfs: die is complementair. Zo complementair zelfs, dat ik durf te stellen dat hij het gezamenlijk verstand van ons drieën verdubbelt, eens hij de ruimte betreedt. En we hadden al zoveel capaciteiten, wij drie samen. Toch alleszins verbaal. (In rekenen, statistiek, optellen en vermenigvuldigen scoorden wij maar matig. Ikzelf zelfs zwak. Ik weet dat Lander en Piethein de maal- en deeltafels wél beheersen, en dat die laat
Mamasoet hoort, ziet en babbelt